Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

Psalmendagboek Dag 26: Psalm 17:1-7

17/08/2023 Column

Er zijn drie Psalmen die omschreven worden als ‘Een gebed van David’: Psalm 17, 86 en 142. In Psalm 17 vinden we opnieuw een David die wordt achtervolgd door zijn vijanden (vgl. Ps. 7 en 9). Opnieuw denken we daarbij aan de getrouwen die alle eeuwen door vervolgd en verdrukt zijn, hetzij door andere volken, hetzij door boosdoeners uit het eigen volk. Het is de roep: ‘Kom mij te hulp, Here!’ (vgl. vs. 13). Een smeekbede die ook hier uiteindelijk verhoord wordt (vs. 15).

Zij begint zo: ‘Luister naar mijn zaak, want die is rechtvaardig, Here (hoe zou ik U anders durven aanroepen?); let op mijn smartelijk geschreeuw! Neem ter ore mijn gebed, dat ik uitspreek met onbedrieglijke lippen (anders zou ik niet tot U durven spreken)! Laat uw rechtvaardige beoordeling van mij uit uw mond komen (zodat mijn tegenstanders die horen), laten uw ogen beoordelen wie er gelijk heeft (mijn tegenstanders of ik)’ (vs. 1-2). Met andere woorden: spreek recht tussen mij en mijn verdrukkers! 

‘Here, U weet dat het recht aan mijn kant staat, want U hebt mijn hart op de proef gesteld, U hebt mij ’s nachts (in mijn slaap) bezocht, U hebt mij getoetst, en hebt geen onrecht kunnen vaststellen; ik heb besloten dat mijn mond niet zal overtreden (of: U hebt niet kunnen vaststellen dat ik een [verkeerde] gedachte had die mijn mond niet zou mogen uitgaan)’ (vs. 3). God proeft het hart en de nieren van een mens (vgl. 7:10; 26:2).

‘Wat betreft de daden van mensen: overeenkomstig het woord van uw lippen heb ik mij gehoed voor de wegen van de geweldenaars. Mijn stappen hebben zich gehouden aan de paden die U mij hebt gewezen. Mijn voeten zijn niet uitgegleden’ (vs. 4-5).

Ik doe een beroep op U, want U zult mij antwoorden, o God; richt uw oor op mij, luister naar mijn woorden. Maak uw goedgunstigheden wonderbaar, U die hen die hun toevlucht bij U zoeken, met uw rechterhand (vgl. 18:36; 20:7, enz.) verlost van hun tegenstanders’ (vs. 6-7).

‘Bewaar mij als uw oogappel (dus als iets dat heel kostbaar, en tegelijk heel kwetsbaar is; vgl. Deut. 32:10; Zach. 2:8), berg mij in de schaduw van uw vleugels (hier is God als een moederkloek), uit het zicht van de goddelozen die mij onderdrukken, mijn doodsvijanden die mij omringen. Zij hebben hun “vette” (lees: ongevoelige) hart (voor mij) gesloten, met hun mond spreken zij trots (vanwege hun macht over mij)’ (v. 9-10).