Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

Psalmendagboek Dag 24: Psalm 16:1-5

15/08/2023 Column

Dit is een michtam (een kleinood? een stil gebed? een gelofte? of nog anders?) van David (vgl. Ps. 56-60). Geen joodse uitlegger heeft ooit in deze Psalm een Messiaanse strekking gezien. Christenen doen dat wel, omdat vers 10 (‘U zult mijn ziel niet prijsgeven aan de Sje’ol’) in Handelingen 2:27-31 door Petrus, en in 13:35-37 door Paulus, wordt toegepast op Christus en betrokken wordt op Diens opstanding uit de dood. In dit licht krijgen ook de overige verzen een Messiaanse betekenis (terwijl ze tegelijk toch van toepassing blijven op al de getrouwen in Israël).

Die Messiaanse strekking geldt al direct in vers 1, waar Jezus, als afhankelijk mens op aarde, zijn vertrouwen op God uitspreekt en tot Hem bidt om bewaring. Precies dezelfde redenering vinden we in Hebreeën 2, waar Jesaja 8:17 vanuit de Septuaginta (‘Hem vertrouw ik’) op Christus wordt toegepast, om Diens waarachtige mens-zijn te onderstrepen (vgl. Ps. 18:3 Septuaginta; Jezus heeft als elke getrouwe in Israël zijn vertrouwen op God gesteld). Geen mens heeft zo volkomen als Jezus kunnen zeggen: ‘Ik zeg tegen de Here (Hebreeuws JHWH): ‘U bent mijn Heer (Hebreeuws Adonai); buiten U bezit Ik niets dat werkelijk goed is’ (vs. 2; vgl. Mark. 10:18).

En hoe mooi is ook vers 3, als we dit als woorden van Jezus opvatten: ‘Wat de heiligen betreft die in het land zijn, zij zijn de voortreffelijken in wie al mijn welbehagen is’. Zoals de Vader over de Zoon zegt: ‘In Hem heb Ik al mijn welbehagen gevonden’ (Matt. 3:17; 17:5), zegt Jezus: ‘In de heiligen (vromen, rechtvaardigen) heb Ik al mijn welbehagen gevonden’. Vergelijk Spreuken 8:30-31, waar de Wijsheid, als een Kind, Gods welbehagen is, terwijl zijn eigen welbehagen met de mensen is (zo ook Jes. 8:18, ‘Zie, Ik en de kinderen die de Here mij gegeven heeft’, in het licht van Hebr. 2:13b).

David (en in hem de Messias) vervolgt: ‘De smarten van hen die (de Here) verruilen voor een andere (god) zullen vermenigvuldigd worden. Ik doe daar niet aan mee: hun drankoffers van bloed (letterlijk of figuurlijk) zal ik/Ik niet offeren en de namen (van die heidense afgoden) zal ik/Ik niet op mijn lippen nemen’ (vs. 4). Integendeel: de Here is mijn erfdeel (vgl. de Levieten in Num. 18:20) en mijn beker (Hij is Degene die mijn dorst lest; vgl. Ps. 63:3). U bewaart het mij door het lot toebedeelde deel (vgl. Joz. 18:6-11)’ (vs. 5).