Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

Psalmendagboek Dag 7: Psalm 5:1-8a

29/07/2023 Column

Dit is een morgenlied, net als Psalm 3. Opnieuw gaat het om een koorwerk met de ‘koorleider’, maar dit keer niet met snaar-, maar met blaasinstrumenten. David is van plan het huis van de Here binnen te gaan (vs. 8), maar al thuis, vroeg in de ochtend, richt hij zijn gebed tot God. Eerst zachtjes, mompelend; meer kreunend dan sprekend. Maar vervolgens ook roepend. De koning van Israël roept tot de Koning van het heelal, de Koning der koningen, die ook Koning over al Davids tegenstanders is (vs. 2-3). David vertrouwt erop dat God hem zal horen en vérhoren, terwijl hij al zo vroeg, vóór alle dagelijkse verplichtingen, zich tot Hem wendt (vs. 4; vgl. 59:17; 88:14).

Het thema van deze Psalm lijkt veel op dat van Psalm 4 (en zie reeds Ps. 1): God beleeft geen vreugde aan de goddelozen; hun gezelschap kan Hij niet verdragen. De onbeschaamde rebellen kunnen voor Hem niet bestaan, niemand van hen zal ooit bij Hem kunnen wonen (in het Messiaanse rijk) (vs. 5). Daar zit overigens een belangrijke vraag achter: wie mogen er dan wél bij de Here wonen? Die vraag wordt uitvoerig behandeld in Psalm 15 en 24:3-4 (zie ook Jes. 33:14-16). God woont in zijn huis, dat op de berg Sion staat; wie bij God wonen, wonen bij Hem in zijn huis (zie het verlangen van David in Ps. 27:4; vgl. ook 23:6; 84:5,11; 101:7).

God haat degenen die ongerechtigheid bedrijven (vs. 6). Ja, het is waar: God is een en al liefde (zie 1 Joh. 4:8,16); maar het is even waar dat Hij de onbekeerlijke goddelozen, die in hun goddeloosheid volharden, haat met heel zijn ziel (vgl. Ps. 11:5; zie ook 139:21-22)! Die goddelozen zullen voor Gods ogen niet kunnen bestaan (wat zo ongeveer hetzelfde is als niet bij Hem kunnen wonen). Ja, de mensen wier taal een en al leugen is en die leven van bloedvergieten en bedrog, zullen onder zijn oordeel vallen (vs. 7).

Wat een contrast met David zelf, die van nature geen haar beter is dan de goddelozen, maar ervoor heeft gekozen te leven uit Gods goedgunstigheid (Hebr. chèsed); ja, die door God zelf is gekozen. Hij mag door diezelfde chèsed Gods ‘huis’ binnengaan (vs. 8a). In Davids dagen bestond de tempel nog niet; die zou pas door zijn zoon Salomo gebouwd worden. Toch kon hij van Gods ‘huis’ spreken. Daar moeten we het morgen nader over hebben.