Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

Psalmendagboek Dag 8: Psalm 5: 8b-13

30/07/2023 Column

Gods ‘huis’ was in Davids tijd nog niet de tempel van Salomo; het was slechts de simpele tent die David op de berg Sion had neergezet en waarin hij de ark van het verbond had geplaatst (2 Sam. 6). Maar op die ark rustte wel de Sjechinah, de heerlijke Tegenwoordigheid van God (Ex. 40:34-38; vgl. Ps. 80:2; 99:1). En waar God in heerlijkheid woont, dát is zijn ‘huis’, of zelfs, zoals vers 8b zegt, zijn ‘tempel’, ook al is er van uiterlijke pracht nog niets te zien. Dáár buigt David zich in ontzag neer.

Als een gelovige Jood een synagoge binnentreedt, zegt hij graag Psalm 5:8 op. De synagoge herinnert hem aan de tempel, ook al weet hij best dat de Sjechinah niet in die synagoge woont zoals Hij in de tempel van Salomo woonde (1 Kon. 8:10-11; 2 Kron. 5:13-14; 7:1-3).

David bidt in Gods ‘huis’ (vs. 9) en vraagt of God Hem wil leiden ‘in Diens gerechtigheid’, dat wil zeggen: in de wegen die aan Gods Torah beantwoorden. Dat heeft de gelovige nodig te midden van al zijn tegenstanders, die hem bespioneren en steeds weer proberen hem van die weg der gerechtigheid vandaan te lokken. ‘Maak uw weg voor mij recht’, hoe zwaar de beproeving ook is (vgl. Ps. 107:7; Jes. 40:3 [Luk. 3:4]; Hos. 14:10). Oftewel: help mij dat ik niet word als die goddelozen, want hun mond is vol leugen, hun binnenste is vol verderf (hoe mooi ze ook kunnen praten), hun keel is een open graf (waarin de door hen misleide personen als het ware wegzinken), hun tong spreekt misleidende vleitaal (vs. 10; zie Rom. 3:13).

‘O God, laat die mensen hun straf niet ontlopen, laten zij vallen in de kuilen die zijzelf gegraven hebben (vs. 11a; vgl. Spr. 26:27). Laat hen van hun voetstuk vallen vanwege hun talrijke misdaden, want zij hebben tegen U gerebelleerd’ (vs. 11b): immers, wie zich tegen Gods koning verzet (David resp. de Messias), verzet zich tegen de Koning der koningen zelf.

Als deze rebellen eenmaal ten val zullen zijn gekomen, zullen de goede tijden aanbreken (uiteindelijk: in het Messiaanse rijk): dan zullen zij die op de Here vertrouwd hebben, zich verblijden en jubelen; God zal zijn beschermende vleugels over hen uitbreiden, opdat allen die Hem waarachtig liefhebben, zich in Hem verheugen (vs. 12). Ja, Hij zal de rechtvaardigen zegenen en hen met gunst overdekken als met een manshoog schild (vs. 13).