Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

Psalmendagboek Dag 28: Psalm 18:1-7

19/08/2023 Column

De tekst van deze Psalm is eerder te vinden in 2 Samuël 22 (met kleine verschillen). De Psalm dateert van de dag dat de Here David definitief bevrijd had uit de macht van al zijn vijanden, en wel speciaal uit de macht van koning Saul (1 Sam. 31–2 Sam. 2). Profetisch is dit een belangrijk moment, verwijzend naar de val van de Antichrist en de komst van de Messias (de ware Gezalfde van Israël) en de vestiging van zijn rijk: eerst nog in strijd (onder David), daarna in vrede en gerechtigheid (vooral Salomo). Na alle benauwdheden die we in vorige Psalmen vonden, is dit een heerlijke Psalm van lofprijzing en dankzegging.

David, de ‘knecht van de Here’ (vs. 1), gaat spreken: ‘Ik heb U vurig lief, Here, mijn sterkte (of vesting; vgl. 1 Sam. 23:25). De Here is mijn rots en mijn burcht en mijn bevrijder, mijn God, mijn rots bij Wie ik schuil, mijn schild en de hoorn van mijn heil (verlossing, uitredding), mijn hoge toren (‘vesting’ in 9:10)’ (vs. 2-3). De hoorn (van de wilde os) is een bekend beeld van enorme kracht (Deut. 33:17); door zulke kracht wordt de verlossing verwerkelijkt. In ons vers prijst David (type van de Messias) God als de ‘hoorn des heils’, maar in Luk. 1:69 is de Messias zélf de ‘hoorn des heils’. In Hem wordt de macht van God zichtbaar op aarde.

David zegt: ‘Ik roep de Here aan, die waard is geprezen te worden, want ik ben door Hem verlost van mijn vijanden’ (vs. 4). Vervolgens beschrijft hij zijn vroegere toestand: ‘Banden van de dood (vgl. 116:3) omgaven mij (vgl. 1 Sam. 20:3) en watervloeden van Belial (of: van het verderf) vielen op mij aan’ (vs. 5). ‘Belial’ betekent ‘nietswaardig’; ‘mannen (of zonen) van Belial’ zijn ‘nietswaardige lieden’ (Deut. 13:13 enz.); naderhand werd ‘Belial’ zelfs een naam voor de satan (2 Kor. 6:15). David vervolgt: ‘Banden van de Sje’ol (zie Dag 10) omringden mij, valstrikken van de dood bedreigden mij (zoals een dier dat in een strik zit, bedreigd wordt door de dood)’ (vs. 6). Zo zat hij in de klem, terwijl Saul en zijn mannen hem omsingeld hadden.

Wat kon hij doen? ‘In mijn benauwdheid riep ik de Here aan, tot mijn God schreeuwde ik om hulp; uit zijn (hemelse) tempel (of paleis; zie 11:4) hoorde Hij mijn stem, en mijn geroep kwam voor zijn aangezicht in zijn oren’ (vs. 7). God hoorde hem en ging hem redden!