Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

Diepere achtergronden van het Israëlisch-Palestijnse conflict III (in aanvulling op mijn boekje ‘Wat iedere christen moet weten over Israël en de Palestijnen’)

24/11/2023 Column

6 De slotfase van het ‘Britse mandaat’

De lauwe reacties van de Britten op het Arabisch-islamitisch geweld konden dat geweld nauwelijks beteugelen. Dit ondanks de hulp van de Haganah die de Britten inriepen: de Haganah was een joods leger, dat onder de Britten feitelijk illegaal was, maar nu toch te hulp moesten schieten.

Intussen verzetten diezelfde Britten zich uit alle macht tegen Joodse immigratie in Palestina, omdat die hun pro-Arabische sympathieën in de weg zat. Zo hadden de Britten een haat-liefdeverhouding met de Joden én met de Arabieren. In dit alles leerden de Joden, die eeuwenlang geweld hadden moeten verdragen in de landen waar zij vandaan kwamen, nu een belangrijke les: hoe vreedzaam zij ook met hun Arabische buren wensten om te gaan, de Arabieren kenden maar één manier om problemen – ook de problemen die zij onder elkáár hadden – op te lossen: geweld. Dit was nieuw: in Palestina werd de Jood gedwongen tegenover de Arabier en zelfs tegenover de Brit een gewelddadige houding aan te nemen. Voor de vreedzame Joodse aard was dit een weerzinwekkende ontwikkeling – maar helaas onvermijdelijk.

Tegen de tijd dat de Tweede Wereldoorlog dreigde uit te breken, waren de Britten in Palestina al behoorlijk wanhopig om in dat land orde op zaken te stellen. Hun aandacht was nu geheel gericht op vriendjes blijven met de Arabieren om de Britse economische en politieke belangen in de regio niet in gevaar te brengen. Dat zij in 1917 de Joden ooit een ‘nationaal tehuis’ hadden beloofd, vergaten ze maar liever. Sterker nog: tienduizenden Joden die probeerden aan fascistisch Europa te ontsnappen en dolgraag naar Palestina wensten uit te reizen, werden door de Britten tegengehouden. Aan het feit dat velen van hen in de Holocaust omkwamen, was niet alleen de schuld van de Duitsers, maar indirect mede de schuld van de Britten. (Net zoals andere landen die weigerden Joodse vluchtelingen op te nemen, medeschuldig werden.) Ondanks de Britse ontrouw namen 130.000 Palestijns-joodse mannen en vrouwen dienst in het Britse leger om mee te helpen de nazi’s te bevechten.

Toen, in het begin van de oorlog, de Duitsers de ene na de andere overwinning behaalden, werden de Joden in Palestina steeds banger en juichten de Arabieren steeds harder… Des te groter was de schok toen de geallieerde machten in 1945 toch de uiteindelijke overwinning wisten te behalen. Dat nieuws kwam hard aan in de Arabische wereld. Toen daarop het nieuws van de door de geallieerden en de Russen ontdekte concentratiekampen, waar miljoenen Joden omgebracht waren, de Arabieren bereikten, juichten deze aanvankelijk. Maar dat veranderde toen zij ontdekten dat het veel gunstiger was te beweren dat die massamoord alleen maar een verzinsel van de geallieerden was om de Joden Europa uit te krijgen naar Palestina toe! Een interessant probleem: wat was meer in het belang van de moslims: hard te juichen over de Holocaust, óf die Holocaust glashard te ontkennen en die als westerse propaganda te beschouwen? Want daarin hadden de moslims gelijk: de Holocaust zou de toevloed van overlevende Joden naar Palestina enorm doen toenemen.

7 Het VN-verdelingsplan

Dat de Verenigde Naties op 29 nov. 1947 in een meer dan tweederde meerderheid instemden met het verdelingsplan voor Palestina, was een van de grootste politieke wonderen van na de Tweede Wereldoorlog. Zelfs Rusland stemde vóór, terwijl Groot-Brittannië tegen stemde! Tot hun eeuwiger schande.

De woede in de Arabische wereld over het aangenomen verdelingsplan was onbeschrijfelijk. Eén machtig gehuil van haat en wraakzucht steeg op; de eerste moordpartijen tegen de Joden braken eind 1947 al los, terwijl de Britten werkeloos toekeken. Ook werden de eerste plannen voor de oorlog tegen de Palestijnse Joden gesmeed. Een (Arabisch-)Palestijns volk bestond voor de andere Palestijnen ook toen nog niet; de verschillende Arabische landen overlegden wat zij (na het verslaan van de Joden) van Palestina zouden inpikken. Syrië (Damascus) loerde op Noord-Palestina, Egypte (Cairo) op Zuid-Palestina, Jordanië (Amman) op Oost-Palestina en samen zouden zij West-Palestina inpikken, na de Joden in de zee gedreven te hebben.

Niemand wilde zelfs maar één gedachte vuilmaken aan de idee dat de Palestijnse Arabieren een eigen staat zouden kunnen krijgen in het hun toegewezen deel. Dat was geen onwil; er bestond eenvoudig geen afzonderlijk Palestijns volk. Het hele idee van een eigen Palestijns volk, en daarmee ook van een eigen Palestijnse staat, kwam pas decennia later op; eigenlijk pas na de Zesdaagse Oorlog (1967). 

Overigens slaagden in 1948/49 alleen de Jordaniërs in hun opzet: zij lijfden de West Bank (Oost-Palestina) bij hun eigen land in, totdat het hun door de Israëli’s in 1967 afhandig werd gemaakt. Let wel: sindsdien spreekt men van de door Israël ‘bezette’ gebieden. Maar tussen 1948 en 1967 noemde niemand de West Bank ‘bezet gebied’, hoewel de Jordaanse koning daar helemaal niets te zoeken had. In feite is de West Bank al duizend jaar ‘bezet gebied’; maar pas toen de Israëli’s dit land veroverden, ging het ‘bezet gebied’ heten.