Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

247 Hoe vaak moet je ambtsdragers in een kerk/gemeente vervangen?

25/03/2022 Column

Groot nieuws uit mijn eigen dorp: Houten! De Gereformeerde Gemeente alhier heeft besloten de zittingstermijn voor ambtsdragers (predikanten, ouderlingen, diakenen) niet langer dan vier jaar te laten zijn! Eigenlijk is dat niet erg nieuw, want het is geheel in de geest van de Dordtse Kerkorde (1619). De gedachte achter deze beperking tot vier jaar wordt gevormd door de drie argumenten die Calvijn voor ambtstermijnen heeft aangedragen: (a) het voorkomen van tirannie en hiërarchie in de kerk [doordat elke machtsuitoefening nooit langer dan vier jaar duurt], (b) het versterken van de invloed van de gemeente op de regering van de kerk [doordat zoveel mogelijk mannen een keer aan bod komen], en (c) het openbaar laten komen van de verschillende krachten en gaven die schuilen in de gemeente.

Dit laatste spreekt mij eerlijk gezegd het minste aan. Volgens Paulus hebben alle gemeenteleden ‘krachten en gaven’ (1 Kor. 12), terwijl toch lang niet alle gemeenteleden geschikt zijn om voorganger of ouderling te worden. Daarvoor heb je bijbelverklarende, -verkondigende, bestuurlijke en pastorale gaven nodig, en die hebben lang niet alle gemeenteleden. (Met diakenen ligt het iets anders: hun taak omvat meer praktische vormen van dienstbetoon.)

Hier raken we al meteen een kernpunt: als je het over ‘ambtstermijnen’ hebt, moest je eerst aangeven vanuit welke ambtsopvatting je denkt. Er is wel eens gezegd dat de (nieuwtestamentische) Kerk tijdens de eerste paar eeuwen van haar bestaan geleidelijk aan verschoven is van een charismatische naar een ambtelijke structuur. (‘Charismatisch’ hier in de algemene zin van nadruk op de charismata, ‘genadegaven’.) Dat wil zeggen: in de eerste eeuwen ging het om de meest gekwalificeerden in de gemeenten, daarna vooral om de aangestelden in de gemeente. Dat kan elkaar natuurlijk overlappen, en doet het vaak ook, maar doet het andere keren juist helemaal niet. In zulke gevallen is de gemeente onderdanigheid aan de ambtsdragers verschuldigd, niet primair vanwege hun kwaliteiten, maar vanwege hun aanstelling. Met andere woorden: de morelegezagsstructuur heeft geleidelijk plaats gemaakt voor een formele gezagsstructuur. Wat je daarmee wint is claritas (helderheid: ‘wie hebben het hier voor het zeggen?’); wat je daarmee verliest is qualitas (kwaliteit: het zijn de meest gekwalificeerden die regeren, niet degenen die beschikbaar zijn c.q. aan de beurt zijn).

Als je kiest voor een formele gezagsstructuur, is het heel consequent dat je kiest voor ambtstermijnen van beperkte diir, al was het alleen al om (a) machtsvorming in de kerkenraad te voorkomen en (b) ambtsdragers en hun gezinnen tegen overbelasting te beschermen en (c) het vastroesten bij ambtsdragers te voorkomen. Over vastroesten gesproken: ook ik gruw van de (vaak kleine) protestantse gemeenten die het tientallen jaren met dezelfde voorganger moeten doen (dat komt ook door het systeem: minder geschikte predikanten krijgen vaak nauwelijks of geen beroepen uit andere gemeenten). Maar toch: die ambtstermijnen moet je ook weer niet al te strak hanteren. In elke gemeente zijn goede kerels te vinden die ‘zich wel een keer beschikbaar willen stellen’, maar er zijn volgens mij in elke gemeente maar heel weinig mannen die een genadegave van ‘besturen’ hebben ontvangen (vgl. Rom. 12:7; 1 Kor. 12:28; 1 Tim. 3:5) c.q. pastorale (herderlijke) gaven hebben ontvangen (vgl. Ef. 4:11). Ik denk hierbij aan traditionele gemeenten waar de pastorale zorg geheel aan de kerkenraad is toevertrouwd, wat in veel vrijkerkelijke gemeenten gelukkig niet automatisch het geval is: een goede bestuurder is lang niet altijd een goede herderlijk werker en omgekeerd. 

Als er maar weinig mensen met een goede bestuurlijke aanleg in een gemeente voorhanden zijn, kun je beter de mogelijkheid van ‘herverkiezing’ inbouwen dan dat het systeem van je vergt dat je om de zoveel jaar een goede bestuurder of pastoraal werker noodgedwongen inruilt voor een minder goede. Maar pakweg tien jaar zou, onder normale omstandigheden, toch echt het maximum voor ambtsdragers moeten zijn, uitzonderingen daargelaten.

Kortom, laten we het niet over ambtstermijnen als zodanig hebben zonder daarbij ook de achterliggende ambtsopvatting erbij te betrekken. Voor degenen die vastzitten aan de Dordtse Kerkorde, is zo’n discussie nauwelijks mogelijk, doordat de (‘presbyteriaanse’) ambtsopvatting in dat geval al bij voorbaat vastligt. Voor gemeenten die niet vastzitten aan de Dordtse Kerkorde, is zo’n discussie wel degelijk mogelijk – en in veel gevallen heel zinnig, lijkt me.

Ik ken een ‘zware’ gemeente in ons land waar geen dominee is, en maar één ouderling, en die neemt niet eens deel aan het avondmaal (vertelde hij me zelf). Dat zijn onbegrijpelijke toestanden. Maar de omgekeerde vreemde toestanden bestaan ook: vrijkerkelijke gemeenten die de voorkeur geven aan een morele boven een formele gezagsstructuur, oftewel waar veel over charismata en weinig over ambten gesproken wordt. Dat kan heel mooi zijn. Maar het gevolg is vaak veeleer dat we ook hier gemeenten tegenkomen die al decennialang door de ene ‘charismatische’ (lees: ‘bevlogen’) ‘man Gods’ geleid worden. Dat worden steeds meer gemeenten met een autoritaire gezagsstructuur, en dat noem ik eveneens ongezonde, om niet te zeggen onbijbelse toestanden. Dan heeft de PKN het met haar twaalf jaar maximum nog niet eens zo slecht bekeken…