Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

174 Oma Hanneke

06/05/2020 Column

Het is goed om in deze bange corona-tijden na te denken over de kracht van het gebed! Dat doet me meteen denken aan mijn grootmoeder, Johanna Bernhardina Versteeg-Brus. Als ik naar mijn vier grootouders kijk, moet ik eerlijk vaststellen dat de meest gééstelijke substantie bij Hanneke lag (Hanneke – zo heette ze als kind). Dat kwam natuurlijk niet in de laatste plaats door het (Oost-Achterhoekse) gezin waaruit ze kwam. Van haar vader Derk Jan weet ik op geestelijk terrein maar twee dingen. Ten eerste wilde hij nooit een foto van zichzelf laten maken, want, zei hij, mijn foto staat al in Romeinen 3 (mijn lezers weten natuurlijk onmiddellijk wat daar staat). Zijn tweede heldendaad had te maken met de jaarkermis, die natuurlijk voor ‘de fienen’ als een toonbeeld van wereldgelijkvormigheid gold. Trouwens, op de zondag van of vóór de kermis preekten ook de dorpsdominees tegen de ‘wereldse vermaken’ en de zonde die er op de loer lag. Ach, dachten de boerenmensen dan, ’t is zijn plicht zo te preken, net zoals het onze plicht is naar de kermis te gaan… Niet aldus mijn overgrootvader. Op straat kwam hij een stel jongens tegen die op weg naar de kermis waren, dorpsjongens die hij allemaal kende, en die hij met zeer zachte aandrang terug naar huis stuurde…

Mijn overgrootmoeder Gesiena was al 45 toen mijn oma geboren werd. Hanneke maakte al vroeg de besliste keuze om aan de kant van de Heer te staan. Merkwaardig dat de drie anekdotes die ik over haar jeugd weet, alle drie met bidden te maken hebben! Ze had een broer die acht jaar ouder was dan zij, Willem Brus, die later een degelijke Vergaderingsbroeder is geworden, maar (volgens zijn kleinzoon Willem) in zijn jeugd graag aan de zwier ging. Als hij ’s avonds lang uitbleef, lag Hanneke op haar knieën om voor haar broer te bidden. Soms trof hij haar zo aan als hij thuiskwam, aan de ene kant verontwaardigd over haar bemoeienis, aan de andere kant vertederd door haar trouw. 

Het tweede verhaal vertelt hoe zij eens intens bad om een paar vruchten voor haar zieke moeder Gesiena, die versterkende middelen zo nodig had. Toen zij na aanhoudend bidden haar ogen opendeed, lagen er twee vruchten naast haar… De moderne mens glimlacht meewarig als hij zulke dingen hoort, maar ik geloof het verhaal onvoorwaardelijk. Het kan me niets schelen of die vruchten uit de hemel zijn neergedaald of, wat misschien meer voor de hand ligt, daar door een voorbijganger zijn neergelegd. Het principe blijft hetzelfde: God verhoort graag de gebeden van zijn beminden.

In het derde verhaal liep Hanneke eens over een stille landweg en zag in de verte twee mannen aankomen. Onmiddellijk wist ze diep in zichzelf dat ze in gevaar verkeerde. Dat betekent dat zij de stem van de Heer in haar leven kende. Terwijl ze doorliep, bad ze aan één stuk door om de bescherming van de Heer. Toen de twee mannen haar genaderd waren, liepen ze met een wijde boog om haar heen alsof zíj het waren die angst hadden! Hanneke was ervan overtuigd dat de mannen beschermengelen naast haar gezien hadden, die er als sterke kerels uitzagen. Als het gebed van een eenvoudige jonge vrouw zoiets kan uitwerken, wat kan het dan voor ons in corona-tijd uitwerken?

Ouder geworden zou Hanneke (die intussen Johanna heette) een bidster blijven: voor haar twee dochtertjes, en later voor haar zeven kleinkinderen (de laatste twee van de negen die in totaal geboren werden, heeft zij niet meer gekend). En een evangeliste was ze ook: altijd had ze ‘traktaatjes’ op zak, en als ze op de bus moest wachten, gaf ze die evangelisatieblaadjes aan de mensen om haar heen. Juist om haar zou ik zo graag gewild hebben dat ze twintig jaar ouder had mogen worden, zodat ze had kunnen zien hoe de geestelijke ontwikkelingsgang is geweest van mij en andere kleinkinderen. 

De Vergaderingsmensen in Nederland en Duitsland waren de baptistische doopopvatting toegedaan. Reken maar dat dat er ook in Dinxperlo ingehamerd is. Alle gelovigen die vanuit welke kerk dan ook toetraden tot de Vergadering (hervormd of afgescheiden), werden door de broeders ‘overgedoopt’ – gedoopt zou je moeten zeggen, want die gelovigen wáren volgens deze opvatting eigenlijk nooit gedoopt geweest. Toen mijn grootmoeder als jong meisje op de lagere school zat, werd haar tijdens het godsdienstonderwijs gevraagd (uiteraard in het Duits): ‘Waarom moet men kleine kinderen dopen?’ Hanneke Brus stond op en deelde haar onthutste klasgenootjes mee: ‘Je moet ze helemaal niet dopen; ze moeten eerst groter worden en zich tot de Here Jezus bekeren, en pas dan moeten zij gedoopt worden (door onderdompeling)’. Of woorden van gelijke strekking. Hanneke wist waar ze voor stond. Ik heb het verhaal van mijn opa gehoord.

Als dienstmeisje belandde Hanneke in de verre Duitse stad Düsseldorf, waar zij Johanna werd. In de Vergadering aldaar vond ze nog minstens één andere Nederlander, een jongeman uit Arnhem, Jo Versteeg, die een heel wat ander Nederlands dialect dan zijzelf sprak – met een zachte g – maar zich in het Duits evengoed wist te redden als zij en er zelfs uitstekend het Düsseldorfse accent oppikte. Johannes Versteeg was eveneens vanwege de economische vooruitzichten naar Düsseldorf gekomen en werd daar broodbezorger. Jo en Johanna, ver van huis vandaan, trouwden in 1917 op een gewone werkdag, zonder hun familie. Jo bezorgde zijn brood, Johanna bediende de klanten, en tussen de bedrijven door traden ze op het Standesamt in het huwelijk. In de Vergadering aan de Ackerstraße (waar ikzelf veel later meermalen gepreekt heb) zijn ze door de broeders hartelijk aan de zegen van de Heer toevertrouwd. Een jaar later werd mijn moeder geboren, en weer 26 jaar later werd ik geboren.