Psalmendagboek Dag 4: Psalm 2:7-12
Gisteren hebben we al twee stemmen in deze Psalm horen spreken: die van de heidenvolken (vs. 3) en die van God de Vader (vs. 4-6). In vers 7-9 horen we de derde stem: die van de Zoon, die daarbij uitvoerig God de Vader citeert: ‘Ik zal het besluit bekendmaken: de Here heeft tegen Mij gezegd: “Jij bent mijn Zoon, Ík heb Je heden verwekt. Eis van Mij en Ik zal Jou de heidenvolken als jouw eigendom geven, de einden van de aarde als jouw bezit. Jij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, Jij zult hen in stukken slaan als aardewerk”’.
Ook hier is bepaald niet alleen van David sprake, of zelfs van een van zijn nakomelingen, die koningen in Juda waren. Ten eerste wordt vers 7 naderhand rechtstreeks op Christus betrokken (Hand. 13:33; Hebr. 1:5; 5:5). Ten tweede is alleen Christus letterlijk als Zoon van God verwekt uit een vrouw (Luk. 1:35). Ten derde heeft geen enkele Davidische koning ooit een heerschappij bezeten die zich uitstrekte tot de ‘einden van de aarde’ (vs. 8; vgl. 72:8). Ten vierde wordt ook vers 9 rechtstreeks op Christus betrokken (Openb. 2:27; 12:5; 19:15, waar ook de getrouwen inbegrepen zijn). Ten vijfde: wie heeft ooit kunnen eisen van de Here God (vs. 8), tot de hele aarde aan toe, en het werd hem nog geschonken ook?
In de vierde plaats komt in vers 10-13 de Heilige Geest aan het Woord, die de vorsten van deze aarde toeroept tot bezinning te komen. Laten zij erkennen dat niet alleen God, maar ook de Messias die over Israël gesteld is, hun verreweg de baas is. Er zijn twee opties, net als in Psalm 1: de volken kunnen óf tandenknarsend tegen de grote Koning ten onder gaan, óf de Here gaan dienen en (de handen of voeten van) Diens Zoon kussen om zich daarmee aan zijn heerschappij te onderwerpen. Zo zal dat ten slotte volle werkelijkheid worden tijdens het Messiaanse rijk, dat aanbreekt bij de (weder)komst van de Messias.
Psalm 2 eindigt zoals Psalm 1 begon: met te verklaren wie de werkelijk gelukkige mensen zijn. In 1:1-2 is dat de mens die zich verre van de goddelozen houdt en zijn vreugde vindt in de Torah van de Here. In 2:12b is dat de mens die zijn vertrouwen geheel en al stelt op de Here en zijn Gezalfde, die de Koning der koningen en de Heer der heren is (1 Tim. 6:15; Openb. 17:14; 19:16).