Psalmendagboek Dag 29: Psalm 18:8-18
Gisteren zagen we in Psalm 18:7 dat God in de hemel het hulpgeroep van David vernam en erop reageerde: ‘Toen schudde en beefde de aarde, ook trilden de grondvesten van de bergen en schudden, omdat Hij boos was’ (vs. 8). God heeft Zich meermalen aan mensen geopenbaard te midden van opvallende natuurverschijnselen (Ex. 19:16-19; Jes. 6:4; Hab. 3:3-6; Hand. 2:1-4; de grote uitzondering was 1 Kon. 19:11-13!). ‘Rook (74:1) steeg op uit zijn neusgaten, en verterend vuur uit zijn mond (97:3), gloeiende kolen kwamen uit Hem (140:11). Hij boog de hemelen en daalde neer (om de situatie te beoordelen; vgl. Gen. 11:5; 18:21; Ex. 3:8); dikke duisternis (Ps. 97:2) was onder zijn voeten (vgl. Ex. 20:21)’ (vs. 8-10). Deze beschrijving is beeldspraak, die moet duidelijk maken hoe geducht en angstwekkend het oordeel van God is (vgl. Openb. 9:2-3; 10:1; 16:10). Uiteindelijk verwijst zo’n beschrijving altijd naar de komst van de Messias, welke met zware oordelen gepaard zal gaan (Openb. 19:11-21).
‘God reed op een cherub en vloog’ (vs. 11a; cherubs zijn symbolen van Gods heerlijkheid, gevleugelde hemelwezens, waarop de Here troont; zie 80:2; 99:1; 2 Kon. 19:15). ‘Ja, Hij daalde snel neer op de vleugels van de wind’ (vs. 11b; zie 104:3-4; ‘wind’ [Hebr. roeach] betekent ook ‘geest’; God reed op de geestelijke machten). ‘Duisternis maakte Hij tot zijn bergplaats, zijn beschutting rondom Hem, donkerheid van de wateren, dikke wolken aan de lucht. Uit het schijnsel dat vóór Hem was, braken hagelstenen en vurige kolen door. Ook donderde de Here in de hemelen, en de Allerhoogste liet zijn stem horen (vgl. 29:3), hagelstenen en vurige kolen. Hij stuurde zijn pijlen (vgl. 77:18) uit en verstrooide mijn (Davids) tegenstanders; Hij liet zijn bliksemschichten; uitgaan en bracht hen in de war’ (vs. 12-15; vgl. vs. 4).
‘Toen werden de beddingen van de wateren (d.i. de bodem van de oceaan) zichtbaar (toen de stormwind van God daarover joeg) en de grondvesten van de wereld werden blootgelegd door uw dreiging, Here, door het blazen van de adem van uw neusgaten’ (zoals bij de Schelfzee, Ex. 15:8) (vs. 16). ‘Hij liet (zijn hand) uit de hoogte neerkomen en nam mij op, Hij trok mij op uit vele wateren’ (vs. 17; vgl. dezelfde uitdrukking in Ex. 2:10; denk aan de lijn Mozes–David–Messias!). ‘Hij redde mij van mijn sterke vijand (denk aan de lijn Farao–Saul–Antichrist) en van hen die mij haatten, want zij waren te sterk voor mij (zodat ik mijzelf niet kon redden)’ (vs. 18).