Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

221 De gave van de verwondering

17/03/2021 Column

Lieve lezer, mag ik je een ernstige vraag voorleggen? In hoeverre beschik jij over de gave van de verwondering? De grote antiek-Griekse filosoof Plato, die aan de basis staat van alle westers-theoretische denken, schreef ooit dat het begin van de wijsbegeerte – en zeg maar gerust ook van alle wetenschap – de verwondering is. Filosofen verwonderen zich over heel veel zaken die voor de meeste mensen vanzelfsprekend óf oninteressant zijn, zoals ‘wat is kennis?’, ‘wat is (de zin van) het bestaan?’, ‘wie is de mens?’, ‘wat is goed en kwaad?’

Eigenlijk is de gave van de verwondering voor álle wetenschappen interessant; aan het begin van elke wetenschap, en van elke wetenschappelijke theorie, staat de verwondering. Wetenschap begint niet met ‘de feiten’ (want wie maakt uit wat de feiten zijn, of welke feiten relevant zijn?), maar met ‘vragen’: vragen van wetenschappers die geïntrigeerd zijn door bepaalde verschijnselen of standen van zaken. Ik denk aan dat oude liedje van Clinge Doorenbosch: ‘Waarom is de aarde rond, Pa?Waarom is hij niet vierkant? Waarom gaat de zee niet verder dan precies tot aan het strand? Pa, hoe komt het, dat een visjeonder water toch niet stikt? En hoe komt het dat de gangklok, als hij stuk is, niet meer tikt?’ Enzovoort. Ik herinner me nog goed dat, toen ik vier was, ik mijn vader ook aan z’n hoofd zeurde met vele van zulke vragen. Dan zei hij vaak (begrijpelijkerwijs): ‘Dat zal ik je wel uitleggen als je groot bent.’ Waarop ik er een keer uitflapte: ‘Dan hebt u een hoop uit te leggen als ik groot ben!’ En dat is later ook precies zo uitgekomen…

Ik ken een kunstje met mijn handen waarbij het lijkt alsof mijn duim in twee delen uiteenvalt. (Je moet er wel de juiste handen voor hebben.) Ik heb het graag aan kinderen vertoond in zo ongeveer alle werelddelen, waarbij ik heb opgemerkt dat er vier soorten kinderen zijn, afhankelijk van de leeftijd. De eerste categorie zijn de baby’s en de peuters. Die ‘zien’ gewoon niets als ik het voordoe; daar zijn ze nog te klein voor. De tweede categorie zijn de iets oudere peuters. Die zien wél wat ik doe, maar verwonderen zich er niet over, omdat álles voor hen nog wonderbaarlijk is en het dus niets bijzonders is als duimen verdeeld blijken te kunnen worden. De derde categorie is de leukste: dat zijn de kindertjes die heftig geschrokken reageren als ze mijn kunstje zien, omdat ze intussen weten dat duimen normaliter níét opgedeeld kunnen worden én ze niet door hebben hoe ik hen voor de gek houd. De vierde categorie zijn de kinderen die meteen minachtend laten merken dat ze weten dat het een kunstje is en direct gaan proberen het na te doen.

Nu heb ik ontdekt dat je die vier categorieën ook onder de volwassenen hebt. Sommige mensen lijken nooit boven de eerste en de tweede categorie uit te komen. Ze zien van alles om zich heen, maar eigenlijk ‘zien’ ze niets, althans niets waarover ze zich zouden kunnen verwonderen. Ze nemen het leven zoals het is, zonder al te veel vragen te stellen. Hun vragen zijn puur pragmatisch; ze hebben zelden met echte verwondering te maken. Zulke mensen zijn trouwens vaak moeilijk te onderscheiden van de vierde categorie: dat zijn de mensen die alles al weten, alles al begrijpen. Ik denk hier aan twee oude bekenden van mij, die allebei een paar jaar geleden zijn overleden. Ze waren allebei gespecialiseerd in heel verschillende wetenschappen. Beiden hadden dit gemeen dat zij er prat op gingen dat op hun twintigste jaar al hun meningen al geheel en al vastlagen en dat zij in hun lange leven dus in geen enkel opzicht hun meningen hebben hoeven bij te schaven (op enkele detailpunten na).

Ik word hier helemaal iebelig van omdat ik zelf zo totaal anders in elkaar zit. Ik krijg eerder het verwijt dat mijn meningen te vaak verschuiven, en dat ik soms moet terugkomen op zaken die ik vroeger heb verkondigd. Ach, dan verschuil ik me maar achter de kerkvader Augustinus, die op late leeftijd zijn boek Retractationes schreef, waarin hij openhartig uitlegde wat hij in zijn leven liever anders gezegd en geschreven zou hebben.

Wat mijn twee genoemde bekenden betreft, die nooit hun meningen veranderd hebben, ik druk dat zo uit: zulke mensen missen de gave van de verwondering. Ze hebben geen vragen meer, want ze hebben alle antwoorden al. Er kan ook nooit eens iets opduiken waardoor zij denken: Hé, dat werpt een totaal ander licht op de zaak! Daar moet ik eens over nadenken. Of: hé, dat klopt niet met wat ik altijd heb gedacht; ik moet mijn mening bijschaven. Of: hé, wat ongelooflijk boeiend! Dat wist ik nog niet! Hoe kan ik dat inpassen in het geheel van mijn denken en weten?

Ik had ooit een biologie-collega die uit de Indiase streek Bihar kwam, en tijdens zijn studies ook in Brooklyn en Buiksloot had gewoond. Ik weet niet eens meer hoe hij heette; ’t is lang geleden. Maar ik was er wel bij toen hij in Utrecht promoveerde in de biologie. En ik weet ook nog het motto in zijn proefschrift: ‘Bihar, Brooklyn of Buiksloot, leren doe ik tot mijn dood.’ Ik heb het zo goed onthouden omdat het zo goed bij mijn eigen geestesgesteldheid paste… Net als dat aardige gedichtje van Hiëronymus van Alphen:

‘Mijn spelen is leren, mijn leren is spelen,
En waarom zou mij dan het leren vervelen?
Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak.
Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken;
Ik wil in mijn prenten [of: internetsites…] mijn tijdverdrijf zoeken,
’t Is wijsheid, ’t zijn deugden, naar welke ik haak.’