Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

Psalmendagboek Dag 3: Psalm 2:1-6

25/07/2023 Column

Bij deze Psalm staat geen auteur vermeld, maar Handelingen 4:25-26 schrijft de Psalm toe aan David. Dat past ook wel bij vers 1-2: de volken gaan tekeer en bedenken allerlei snode plannen, misschien uit pure angst voor de kracht die van koning David uitgaat (vgl. 2 Sam. 5:10,17,20; 8; 10). Vers 2-3 zou dan beschrijven hoe Israëls nabuurvolken plannen smeden tegen dat volk, maar dat is ten diepste: tegen de gezalfde koning van Israël – David – en diens God. Tegelijk maakt Handelingen 4 duidelijk dat de profetische strekking van de Psalm veel verder gaat dan de tijd van David. Dat zal morgen blijken als we zien hoe vers 7 op Christus wordt toegepast. De ‘Gezalfde’ van vers 2 is de Koning in vers 6 en de Zoon van God in vers 7 en 12.

De sleutel tot het verstaan hiervan vinden we in 2 Samuël 7:4-17, waar niet alleen David de uitverkoren koning is, maar diens hele mannelijke nakomelingschap. Daarbij is allereerst aan Davids zoon, koning Salomo, gedacht, maar ook aan de Messias, die uiteindelijk dé grote Zoon van David is (zie hoe 2 Sam. 7:14a in Hebr. 1:5 op Christus wordt betrokken en hoe in Ezech. 34:23-24; 37:24-25 de naam ‘David’ op de Messias in eigen persoon wordt betrokken).

Nu begrijpen we nog beter hoe God in vers 4-6 vanuit zijn hemelse troonzaal zo zelfverzekerd, ja, spottend tegen Israëls vijanden kan optreden (vgl. 37:13; Spr. 1:26): Hij stelt zijn vertrouwen niet slechts op (de falende) David, maar op de grote Zoon van David, de Messias: ‘Ik heb immers mijn Koning gesteld over [of: op] Sion, mijn heilige berg’ (dat is de tempelberg; in wijdere zin: Jeruzalem). Op deze Messias kan God staat maken; in Hem zijn al zijn beloften onwrikbaar verankerd (2 Kor. 1:20).

Let op de vier verschillende stemmen die in deze Psalm te horen zijn. In vers 3 zijn het de heidenvolken die spreken en die het juk van God en zijn Messias willen verbreken; zo is het alle eeuwen door gegaan. In vers 6 is het God de Vader die spreekt en als het ware zegt: ‘Wat verbeelden jullie je wel dat jullie het tegen mijn Koning zouden durven opnemen? Ik heb immers in eigen persoon Hem aangesteld in Israël? En dus kan niemand Hem ooit van de troon stoten!’ Ten slotte: in vers 7-9 zullen we de Zoon, en in vers 10-12 de Heilige Geest horen spreken.