Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

Psalmendagboek Dag 20: Psalm 12

11/08/2023 Column

Opnieuw hebben we te maken met een ‘achtervolgingspsalm’, maar nu een van meer algemene aard, en een waarin niet de Psalmist zelf primair zijn geloofsvertrouwen in de Here betuigt, maar waar het de Here zelf is die antwoord geeft. De Psalm kan toegepast worden op elke fase in Israëls geschiedenis waarin het onrecht zegeviert en de rechtvaardigen met een lantaarntje te zoeken zijn.

Vers 1: over Sjeminith zie Psalm 6:1.

David zegt: ‘Red ons, o Here, want de vrome is weg, de getrouwen zijn verdwenen uit het gezelschap van de mensen. Allemaal zitten ze tegen anderen te liegen, ze spreken met vleiende lippen en met een dubbel hart (letterlijk: met een hart en een hart; ze denken zus, maar zeggen zo)’ (vs. 2-3). Dat is een wel heel hard oordeel van David: er is in de samenleving (tijdens Sauls regering?) nog nauwelijks een mens te vinden die deugt (vgl. Ps. 14).

De smeekbede van David is al even hard: ‘Moge de Here al die vleiende lippen afsnijden, de tong die zulke overmoedige dingen zegt!’ (vs. 4)? Wat doen die verwaande kerels? Ze maken van hun tongen een machtig zwaard, hun lippen maken ze tot bondgenoten voor hun snode plannen en zeggen: ‘Wie wil proberen de baas over ons te spelen? Een of andere God al helemáál niet’ (vs. 5).

Maar nu gaat God zelf spreken: ‘Omdat de hulpelozen uitgebuit worden, omdat de ellendigen kermen, zal Ik nu opstaan’ (vs. 6a). Wanneer dat ‘nu’ is, bepaalt de Here zelf, en het breekt soms pas aan na langdurige beproeving; tijdens de slavernij in Egypte kwam dat ‘nu’ pas na een paar honderd jaar (Ex. 2:24-25). De Babylonische ballingschap duurde ook lang voordat Gods ‘nu’ aanbrak (Jer. 25:11-12; 29:10). Ook op weg naar het Messiaanse rijk zal er zo’n ‘nu’ zijn (Jes. 33:10), en dat na zo’n tweeduizend jaar… Maar altijd is er een moment dat God de ‘ellendigen’ redt van het (ijdel, hooghartig) ‘geblaas’ van hun verdrukkers (vs. 6b).

Dat is een prachtige belofte van God! Zij behoort tot de woorden van de Here, die altijd zuivere woorden zijn, net als zilver, dat tot zeven keer toe gelouterd is in een oven op de grond (vs. 7; vgl. 18:31; 19:8). ‘Ja, Here, U zult hen bewaren voor hun verdrukkers; U zult ons beschermen tegen dit geslacht voor altijd. Aan alle kanten lopen de goddelozen rond, terwijl boosaardigheid onder de mensen hoogtij viert’ (vs. 8-9).