Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

263 De hel: dreiging of troost?

06/09/2023 Column

Onlangs verscheen in het Nederlands Dagblad een interview met collega Arnold Huijgen, dat handelde over de hel, en daar wil ik kort op ingaan. Nu vind ik dat je een ander wel kunt bekritiseren op grond van wat die persoon zelf geschreven heeft, maar niet op grond van een interview. Dus als ik wat vraagtekens plaats, doe ik dat heel behoedzaam. Laat ik positief beginnen: de kern van ‘de hel’ lijkt mij (net als Huijgen) inderdaad de volstrekte afwezigheid van God. Wij kunnen ons niet voorstellen wat het is dat het mensenleven zo volledig in Gods hand is en dat de mens daar ook op aangelegd is (ook al kent hij God helemaal niet) – en dat hij dan op een plaats komt te verkeren waar God volstrekt afwezig is. Dat is losgescheurd worden van je wortels – afgrijselijk. Voor de rest kennen we alleen maar beeldspraak, zoals de ‘buitenste duisternis’ én ‘onuitblusbaar vuur’; dat zijn al begrippen die elkaar uitsluiten (waar vuur is, is geen duisternis). Ze dienen er alleen maar toe de verschrikkingen van de hel enigszins invoelbaar te maken.

Overigens: heeft Huijgen werkelijk gezegd: ‘Zo zijn er teksten die verwijzen naar vernietiging, andere naar eeuwige pijniging. Weer andere teksten verwijzen naar redding voor iedereen’? Sinds wanneer laten gereformeerde theologen ruimte voor de vernietigingsleer resp. voor de alverzoeningsleer!? In mijn Dogmatische Reeks (delen ‘Het heil van God’ en ‘De toekomst van God’) heb ik geprobeerd deze twee leringen grondig te weerleggen.

Wat Calvijn betreft: ik ben het helemaal met hem c.q. Huijgen eens dat Christus voor de zijnen op het kruis de helse smarten heeft gedragen. Alleen moeten we daarbij bedenken dat dat nergens in de Bijbel staat. Het gaat hier om de beruchte zin ‘nedergedaald ter helle’ in de Apostolische Geloofsbelijdenis. Hier staat in het Latijn descendit ad inferos en in het Grieks katelthonta eis ta katôtata, ‘neergedaald naar de lagere regionen’ (vgl. Ef. 4:9) – maar is dat wel de hel!? De verwarring begint al doordat de Statenvertaling (Herzien of niet) het Hebreeuwse woord sje’ol (meestal gewoon ‘graf’, soms ‘onderwereld’) vaak vertaalt met ‘hel’. Kent men niet meer het verschil tussen ‘dodenrijk’ (hades) en ‘hel’ (gehenna)?

Meestal denkt men bij het genoemde zinnetje uit de Geloofsbelijdenis aan 1 Petrus 3:20: Christus is in de Geest ‘heengegaan en heeft gepredikt tot de geesten in gevangenschap’. Nu bestaan er van deze zin niet alleen tientallen verschillende uitleggingen, maar in ieder geval mag je hier niet zomaar ‘de hel’ lezen; bovendien gaat het óf om een prediking van Christus in Noachs dagen óf ná Jezus’ opstanding, in elk geval niet tussen Diens sterven en opstanding.

Calvijn heeft het Apostolicum niet willen afvallen en heeft er daarom van gemaakt dat Christus op het kruis voor ons de helse smarten heeft doorstaan (want dat hield de Godverlatenheid voor Hem in: hel = afwezigheid van God). Ook dan klopt het niet, want het ‘nedergedaald ter helle’ komt in de Geloofsbelijdenis pas ná het sterven van Christus, niet ervóór. Maar dat verandert niets aan de schoonheid van de gedachte dat, als je mag geloven dat Christus voor jou op het kruis de hel heeft doorgemaakt, jij mag weten dat jij niet die hel meer zult hoeven meemaken. En dat is het wat Huijgen kennelijk heeft willen benadrukken. Het staat zo nergens in de Bijbel, maar het is wel in de geest van de Bijbel, lijkt me. En ik vind het ook mooi dat Huijgen benadrukt dat we niemand hoeven te dreigen met de hel; integendeel, we mogen veeleer benadrukken dat (in Jezus’ woorden): ‘wie mijn woord hoort en gelooft Hem die Mij heeft gezonden, die heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, maar is uit de dood overgegaan in het leven’ (Joh. 5:24). Kortom: als we over de hel preken, is dat vooral om te benadrukken dat geen luisteraar daar ooit hoeft te komen als hij gelooft in Hem die de hel voor ons al heeft doorgemaakt. Dat is troost.

Ook ik heb, net als Huijgen, genoten van de wijze waarop C.S. Lewis de hel heeft beschreven. In mijn eigen weergave van Lewis: niemand zal ooit onvrijwillig in de hel belanden. Zij die daar zijn, zijn daar niet op grond van een ‘eeuwig besluit van verwerping’ (dat kent de Schrift niet, en Huijgen heeft het daar gelukkig ook niet over), maar omdat zij ervoor gekozen hebben God blijvend uit hun leven buiten te sluiten. Voor mijzelf vat ik zo de Dordtse Leerregels dan ook zo samen: dat sommigen behouden worden, is honderd procent de genade van God; dat sommigen verloren gaan, is honderd procent hun eigen schuld. Ik vermoed dat Huijgen het daar wel mee eens is.Inderdaad: wie het over de hel heeft, moet niet aankomen met het argument dat ‘God toch liefde is?’ Want God heeft het goede wel lief, maar Hij haat het kwade. Sterker nog: Hij heeft de rechtvaardigen lief, maar Hij haat de goddelozen die bewust in hun goddeloosheid volharden en God minachten. De gerechtigheid van God eist dat uiteindelijk het goede beloond en het kwade geoordeeld wordt. Hoe dat precies in zijn werk zal gaan, en welke normen daarbij precies worden aangelegd – daar heb ik net zo veel vragen over als Huijgen. En net als hij zeg ik: ‘De beslissing over ieders leven ligt in Gods handen’. Maar voor het evenwicht zeg ik er meteen bij: ‘De beslissing over het leven van een mens ligt evenzeer in ’s mensen eigen handen’ (en daar zal Huijgen het wel mee eens zijn). Want het is zoals Johannes de Doper zegt: ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem’ (Joh. 3:36). Er is zoiets als de ‘dag van de toorn en van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God’ (Rom. 2:5; vgl. 1:18); de ‘voorwerpen van de toorn zijn tot het verderf toebereid’ (Rom. 9:22), maar ‘Jezus redt ons van de komende toorn’ (1 Thess. 1:10).