Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

Psalmendagboek Dag 35: Psalm 19:11-15

29/08/2023 Column

David gaat verder met het breed uitmeten wat de zegeningen en kostbaarheid van de Torah zijn (immers, van een rijk God zijn zelfs zijn geboden en verboden rijke schatten):

‘De geboden van de Here zijn begerenswaardiger dan goud, ja, dan fijn goud’ (vs. 11a; vgl. 119:72,127; Spr. 8:11; zie ook Job 22:25, waar het om de Here zelf gaat), oftewel: geestelijke schatten gaan altijd alle stoffelijke schatten verre te boven.

De Torah is ook voedsel, en als zodanig ‘zoeter dan honing en dan dat wat druipt uit de honingraat’ (dus de beste honing die er is; vs. 11b; vgl. Ps. 119:103; zie ook Spr. 24:13, maar ook 25:27, waar we het verschil tussen honing en de Torah zien: van honing kun je te veel eten – van Gods Woord nooit).

‘Bovendien, door uw geboden wordt uw dienstknecht (lees: de ik-figuur van de Psalm, dus David) gewaarschuwd (doordat zij duidelijk de verleidingen aanwijzen waarin hij zou kunnen vallen); in het onderhouden van die ge- en verboden ligt een grote beloning besloten’ (vs. 12; vgl. Spr. 22:4) – groter dan het ‘loon’ dat is weggelegd voor hen die juist vurig het letterlijke goud (het aardse slijk) najagen (vgl. 1 Tim. 6:9).

Hoe trouw je de Torah ook in acht neemt, je maakt toch gemakkelijk fouten waarvan je je niet bewust bent. De algemene regel is dat wij onze zonden moeten belijden en nalaten, anders is er geen vergeving (Spr. 28:13). Maar wat als we ons van bepaalde zonden niet bewust zijn? Daarom bidt David: ‘Spreek mij toch vrij van afdwalingen die voor mijzelf weliswaar verborgen zijn, maar die bij U wel degelijk bekend zijn’ (vs. 13). Oftewel: vergeef mij óók die zonden die ik vergeten ben, of waarvan ikzelf niet besefte dat het zonden waren.

‘Houd uw dienstknecht ook terug van zonden die ik zou begaan uit trots (aanmatiging), opdat die trots niet over mij gaat heersen (en ik zou denken U niet langer nodig te hebben; oftewel: bewaar mij ervoor dat ik zou menen zonder uw Torah te kunnen leven); dan zal ik oprecht zijn en vrij zijn van grove overtreding’ (vs. 14). (Je kunt niet God hebben en zijn geboden aan je laars lappen.)

Samenvattend zegt David: ‘Mogen de woorden van mijn mond en de overlegging van mijn hart (oftewel alles wat ik tot hiertoe in deze Psalm gezegd en gedacht heb) in uw ogen welgevallig zijn, o Here, mijn Rots en mijn Verlosser’ (vs. 15).