Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Willem J. Ouweneel

Emeritus hoogleraar

Publicist

Schrijver

Spreker/prediker

Blog Post

253 Slavernij in de Bijbel: een excuus voor het tot slaaf maken van zwarten?

20/12/2022 Column

In mijn jonge jaren heb ik in Amerika diverse creationistische conferenties meegemaakt. Daar heb ik prachtige lezingen gehoord, maar ook bijzonder vreemde toespraken. Ik herinner me een medicus die wilde bewijzen dat de zonde gekoppeld was aan een bepaald chromosoom, en omdat Jezus wel een aardse moeder, maar geen aardse vader had, kreeg Hij niet dat zonde-chromosoom mee – vandaar zijn zondeloosheid. Ik (als geneticus) wreef mijn ogen uit over deze nonsens. Maar een andere toespraak was nog doller. Hier was een spreker die wilde bewijzen dat zwarte mensen inferieure mensen waren – indien zij al ‘mensen’ in bijbelse zin waren – en dat witte mensen zich niet met hen moesten vermengen. Impliciet bood de spreker daarmee een zekere rechtvaardiging van de Amerikaanse slavernij (zij het niet voor de wreedheid ervan). Eerlijk gezegd heeft dat soort toespraken mijn vertrouwen in het klassieke Amerikaanse creationisme destijds behoorlijk aangetast; wat liepen daar voor malloten rond!?

Ik realiseerde me dat die tweede toespraak precies van het soort was waarmee sommige christenen vroeger het tot slaaf maken van zwarte mensen hebben geprobeerd te rechtvaardigen. Daarbij voerde men met name twee ‘bijbelse’ argumenten aan. Het ene argument was dat noch het Oude, noch het Nieuwe Testament ernaar streefde de slavernij als zodanig uit te bannen. Men zag niet in dat dit nog geen rechtvaardiging van de slavernij betekende. Men zag namelijk niet dat God er allereerst op uit is de slaven zélf te veranderen, en ook hun meesters geestelijk te vernieuwen (vgl. Ef. 6:9; Kol. 4:1); dan zou de slavernij als maatschappelijk instituut op de lange duur vanzelf wel verdwijnen. Zo is het in de gekerstende Romeinse wereld inderdaad gegaan.

Het tweede ‘bijbelse’ argument betrof de vervloeking van Kanaän, de zoon van Cham, in Genesis 9:25. De eerste fout die men maakte is dat men die vervloeking stilzwijgend van Kanaän overhevelde op vader Cham, zodat alle Chamieten als vervloekt werden beschouwd. En de tweede fout die men maakte was Cham tot stamvader van met name de zwarte volken te maken. Ergo: de zwarte volken waren door God vervloekt. In allerlei oudere bijbelverklaringen (Matthew Henry, Keil & Delitzsch) wordt deze verklaring als vanzelfsprekend overgenomen, ook al veroordeelden de oudere uitleggers de slavernij wel. Ook in de tijd van de apartheid in Zuid-Afrika was de hier genoemde verklaring van Genesis 9 nog heel gewoon. En een bijbelleraar als Isaäc da Costa zat in zijn jonge jaren ook op deze lijn: in zijn Bezwaren tegen den geest der eeuw (1823) verwierp hij de voorgestelde afschaffing van de slavernij, omdat hij die afschaffing als modernistische nieuwlichterij beschouwde. (Later nam Da Costa overigens een genuanceerder standpunt in.)

Een enorm principieel verschil tussen slavernij zoals die ook onder het volk Israël voorkwam, en de slavernij van zwarten – tot in de negentiende eeuw aan toe – was dat deze laatste racistisch was: zwarten mochten tot slaven gemaakt worden omdat zij vervloekte zwarten waren. In de Bijbel is de slavernij nooit racistisch; een verarmde Israëliet kon zelfs zichzelf als slaaf verkopen (Ex. 21), en krijgsgevangenen (vijanden van Gods volk) konden tot slaaf gemaakt worden (Deut. 21). Maar racistische slavernij – het tot slaaf maken van bepaalde mensen omdat zij bepaalde raciale kenmerken vertoonden – kwam in Israël niet voor. Wél bij de Egyptenaren: de Israëlieten werden tot slaven gemaakt omdat zij Israëlieten waren. Daarom stortte God zijn plagen uit over deze door en door racistische slavernij. Maar de katholieken én protestanten die, op vaak wrede wijze, in Afrika slaven buitmaakten om die in de Nieuwe Wereld als slaven te verkopen, verdienden diezelfde plagen. Stel je voor: met name de Hollanders waren goed in het transport van zulke slaven: bovendeks deden zij hun Schriftlezingen en zongen zij hun Psalmen, terwijl zij in het ruim van hun schip achthonderd geroofde zwarte gevangenen vervoerden, en dat ook nog eens in de wetenschap dat een kwart van hen onderweg zou bezwijken. Deze praktijk goed te praten met een beroep op de slavernij in de Bijbel getuigde van grote onwetendheid of morbide zelfbedrog.

Er waren enkele predikanten in de Nadere Reformatie die de slavernij veroordeelden; Bernardus Smytegelt († 1739) bijvoorbeeld. Maar er waren er ook die de slavernij goed praatten; Godefridus Udemans († 1649) bijvoorbeeld. Ik ken van vóór 1800 geen enkele Nederlandse religieuze stroming die in dit opzicht geheel en al vrijgepleit kan worden. Onze voorouders waren collectief schuldig aan de vreselijke slavernijpraktijken.

Naast het genoemde principiële verschil (racistische en niet-racistische slavernij) waren er ook grote praktische verschillen. In de kerken waar nog elke zondag de Tien Geboden worden voorgelezen, kan men het elke zondag horen. Eerst in het vierde gebod: op de sabbatdag mag niemand werk verrichten, ook je dienstknecht en je dienstmaagd niet. Oftewel: ook je slaaf en je slavin niet (zie hetzelfde woord ‘slaaf/slavin’ in bijv. Gen. 12:16; 20:14; 32:5; 39:17,19). En in het tiende gebod: ‘Je moet niet de dienstknecht of de dienstmaagd van je naaste begeren’. Oftewel: ‘de slaaf of de slavin van je naaste’.

Zolang de Torah bestaat, zal het gezegd blijven worden: gun je slaven hun wekelijkse rust en blijf van de slaven van je naaste af! Het fenomeen ‘slaaf’ bestond nu eenmaal – maar wees dan op z’n minst goed voor je slaaf. Bovendien zegt het achtste gebod, ‘Je moet niet stelen’, en dat gaat óók over het stelen van mensen (Deut. 24:7). Hadden al die witte slavenhandelaars uit vroeger eeuwen dát maar eens bedacht: ‘Hij die een man steelt en hem verkoopt, moet zeker ter dood gebracht worden’ (Ex. 21:16). Laten we het na honderdvijftig jaar maar eens gewoon mogen zeggen: onze voorouders die dik geld verdienden aan de zwarte slavenhandel, hebben – volgens de Wet van Mozes – stuk voor stuk de doodstraf verdiend.