Psalmendagboek Dag 34: Psalm 19:8-10
En dan ineens, zonder overgang, gaat David over op die andere, nog treffender wijze waarop God Zich aan mensen – primair Israël – heeft geopenbaard: in de ‘wet van de Here’ (de Torah [letterlijk onderwijs] van JHWH). Die Torah is in eerste instantie het geheel van de 613 Mozaïsche ge- en verboden. In de tweede plaats is het de hele Pentateuch (de vijf boeken van Mozes; zie bijv. de uitdrukking ‘de wet en de profeten’, Matt. 5:17; 7:12; 11:13; 22:40; dit is de meest gangbare betekenis van ‘Torah’). In de derde plaats is het de hele Tenach (zie bijv. Rom. 3:10-19, waar plaatsen uit de Psalmen en Spreuken tot ‘de wet’ gerekend worden). En in de vierde plaats is het voor christenen de hele Bijbel, dus inclusief het Nieuwe Testament.
‘De Torah van de Here is volmaakt (onberispelijk) als middel dat de ziel verkwikt of herstelt (zoals God ook zelf doet, 23:3; zie ook Klaagl. 1:11,16,19)’. Vijf van de elementen van de Torah worden vervolgens speciaal door David genoemd (vs. 8b-10; zie ook de vele benamingen voor Gods geboden in Ps. 119):
(1) ‘Het getuigenis van de Here (dat voor ons getuigt van zijn wil voor ons leven) is zeker en vast als middel dat de eenvoudigen (óf de onwetenden, óf hen die alleen op God gericht zijn; vgl. Luk. 11:34) wijs maakt’.
(2) ‘De (afzonderlijke) voorschriften van de Here zijn recht en als zodanig verheugen zij het hart (van hem die ervoor openstaat)’.
(3) ‘Het gebod van de Here is zuiver, en als zodanig verlicht het de ogen (het wijst je de juiste weg; wees dus niet bang om eraan te gehoorzamen; daar vaar je wel bij)’.
(4) ‘Het vrezen (ontzag hebben) voor de Here is rein (iets wat je toont door zijn geboden te gehoorzamen) en als zodanig bestaat het tot in eeuwigheid (zodat we voor altijd in ontzag jegens Hem zullen leven; vgl. Openb. 22:3b)’.
(5) ‘De verordeningen (letterlijk rechten) van de Here zijn waar(achtig), samen maken zij uit wat rechtvaardig is’.
Door een verkeerd begrip van Romeinen 6:14 en 10:4 denken sommige christenen dat zij met ‘de wet’ niets meer te maken hebben. Maar Jezus leerde zijn apostelen dat christenen na hun doop juist alles moeten leren wat Jezus zijn volgelingen gebodenheeft (Matt. 28:20; vgl. Joh. 14:15,21; 15:10). Jezus’ volgelingen staan onder de ‘wet van Christus’ (de Torah van de Messias, Gal. 6:2). Wie waarachtig liefheeft, vervult ‘de wet’ (Rom. 13:8-10).